composer

Obrecht, Jacob

Nationality: Netherlands
Date of birth: 1457-01-01
Date of death: 1505-01-01

Jacob Obrecht (c. 1457-1505) was a composer of the Low Countries (now Belgium). About his early life and education details are sparse, like in the history of many of his contemporaries. He was the most famous composer of masses in the 15th century, only to be outnumbered after his death by Josquin Desprez. His father was city trumpeter in Ghent, and from him Obrecht learned to play trumpet and in doing so he learned counterpoint and how to improvise on a cantus firmus. He shows in his music some stylistic parallels with Antoine de Busnois, a famous composer at the Burgundian court.
Though Obrecht worked mostly in Flanders, he made two trips to Italy in 1487 and 1504 to the d’Este court in Ferrara. His music combines modern and archaic elements. He owes to Johannes Ockeghem in the wide-arching melodies and long musical phrases. He experimented in new compositional techniques: he divided source material up into short phrases; at other times he used retrograde versions of complete melodies or melodic fragments. He was an example of the contrapuntal extravagance of the late 15th century. Though highly esteemed by his fellow composers, he seems to have had little influence on later generations of composers.
Cees Wagemakers, 2018

1457 - 1480

Jacob Obrecht (Ho(e)brecht, Obre(h)t, Obreth, (H) Obertus) wordt in 1457 of 1458 geboren in Gent. Zijn geboortejaar blijkt, bij benadering, uit de vermelding van zijn leeftijd op een in 1987 ontdekt, gedateerd portret, waar mogelijk Hans Memling de hand in heeft gehad. Zijn vader, Willem Obrecht, is sinds 1452 stadstrompettist in Gent en met onderbrekingen in dienst bij Bourgondische hofkringen. Hier kan Jacob Obrecht in een vroeg stadium Antoine Busnoys hebben leren kennen. Zijn moeder, Lijsbette Gheeraerts, sterft in 1460, nauwelijks twintig jaar oud. Zijn vader hertrouwt in 1464 met Beatrijse Jacops. Zowel Lijsbette als Beatrijse zijn afkomstig uit een welgestelde familie met bezittingen in het landelijk gebied. Jacob, het enige kind uit beide huwelijken, erft niet alleen geld en goederen, maar ook de maatschappelijke positie van zijn vader in het trompettersgilde van Sint Andreas. Hij kiest echter voor een minder beschermde levensloop als zanger en componist.

1480 - 1484

Jacob Obrecht is priester, zanger en koormeester in de Sint-Gertrudiskerk in Bergen op Zoom. Al in deze tijd moet hij als componist naam hebben gemaakt. Op 28 juli 1484 wordt Obrecht, mogelijk met aanbevelingen vanuit Bergen op Zoom, aangesteld als meester van het jongenskoor in de kathedraal van Cambrai (Kortrijk), een zeer rijk en prestigieus muziekcentrum.

1485

Obrechts werk in Cambrai verloopt ongemakkelijk. In februari blijkt hij gesolliciteerd te hebben bij het kapittel van de Sint-Donatianus kerk in Brugge. Toch blijft hij nog enkele maanden in Cambrai. Op 27 juli breekt in Cambrai in het jongenskoor schurft uit. Obrecht krijgt een berisping wegens onzorgvuldig toezicht op de reinheid van kleren en beddengoed. Op 2 september besluit het kathedrale kapittel hem met twaalf gouden kronen (een enorm bedrag) naar de jaarmarkt in Antwerpen te sturen om nieuwe spullen voor de jongens te kopen. Obrecht gaat onderweg in Brugge zijn sollicitatie toelichten. Hij wordt aangesteld, maar moet nog naar Cambrai om zijn werkzaamheden af te ronden. Op 21 oktober, acht dagen na zijn installatie in Brugge, besluit het kapittel in Cambrai dat hij ontslag moet nemen, dat zijn financiële rekening moet worden gecontroleerd vóór zijn ontslag en dat hij de goedgekeurde rekening moet inleveren bij de administratie. Blijkbaar is hier een probleem op een discrete manier opgelost.

1486 - 1491

In Brugge werkt Obrecht in de nabijheid van Antoine Busnoys. Het zijn moeilijke jaren; oorlog, revolutie, inflatie en hongersnood teisteren de Vlaamse steden. Obrecht moet heel hard werken. In de eerste plaats is er de zorg voor de zangers en daarnaast vereist de liturgie van Sint Donatianus tenminste twee en later vier nieuwe missen per jaar. Obrecht schrijft gelukkig gemakkelijk en snel. Hij leert van de compositiemethode van Busnoys, maar transformeert deze al spoedig naar eigen ideeën. In augustus 1487 krijgt hij toestemming om voor zes maanden naar Ferrara in Italië te gaan op uitnodiging van hertog Ercole I. Obrecht blijft twee maanden langer in Italië en vervolgens reist hij vanwege oorlogshandelingen in Vlaanderen niet direct naar Brugge, maar eerst naar Bergen op Zoom. Het kapittel van Sint Donatianus maant hem een en andermaal naar Brugge te komen, waar hij pas half augustus verschijnt. Zijn vader overlijdt op 22 november 1488, de feestdag van de Heilige Caecilia. De afwikkeling van de erfenis is ingewikkeld en duurt enkele jaren. In 1490 is er een nieuw conflict met het kapittel, dat besluit Obrecht te ontslaan zonder vermelding van redenen. De verstandhouding wordt echter opnieuw genormaliseerd. Obrecht blijft en als hij in januari 1491 op eigen verzoek definitief ontslag krijgt, wordt hem dat in vriendschap verleend. In deze periode ontwikkelt Obrecht zijn volgroeide stijl. In de missen 'Rose playsante' en 'Fortuna desperata' laat hij horen hoe zeer hij zijn materiaal beheerst. De spanning tussen spontaniteit en rationele constructie resulteert in maximale muzikale energie. "Obrecht is op het hoogtepunt van zijn creativiteit" (Rob Wegman).

1492 - 1499

In juni wordt Obrecht koormeester van de Onze-Lieve-Vrouwe kerk in Antwerpen. Hij blijft hier tot 1497. Antwerpen geniet in deze periode politieke stabiliteit en economische bloei. Voor Obrecht is deze benoeming financieel en qua status echter nauwelijks een promotie. Wel verspreidt zijn roem zich verder in Europa. Zijn missen worden gekopieerd in Tirol en in Saxen en hertog Ercole verzamelt missen van Obrecht. In de zomer van 1497 keert Obrecht terug naar Bergen op Zoom, mogelijk aangetrokken door het economische en culturele succes van de stad en door de gunstiger arbeidsvoorwaarden. Zo hoeft hij voor het eerst niet meer voor de koorknapen te zorgen en ontvangt hij toch een tweemaal zo hoog salaris. Toch gaat hij al in december 1498 naar Brugge, waar hij opnieuw benoemd wordt tot tweede cantor, zijn vroegere positie in de kerk van Sint Donatianus.

1500 - 1505

In september is Jacob Obrecht zo ziek dat hij het kapittel om ontslag moet vragen. Zijn verzoek wordt ingewilligd, maar het kapittel blijft hem financieel ondersteunen. Obrecht herstelt en gaat dan in 1501 toch weer naar Antwerpen, waar hij twee jaar dient als koormeester. In oktober 1503 ontvangt hij in Innsbruck een betaling van keizer Maximiliaan I. Hij is dan waarschijnlijk op weg naar Italië waar hij in september 1504 benoemd wordt tot maestro di cappella aan het hof van Ferrara als opvolger van Josquin des Prez. Maar hertog Ercole I overlijdt in januari 1505 en Obrecht is opnieuw werkeloos. Zijn sollicitatie naar een post in Mantua mislukt. In juni of juli bezwijkt Jacob Obrecht in Ferrara aan de pest.