all works

47 works in Donemus catalogue

popular works

La vie du sieur de Dalibray : for tenor and piano, cycle of eight poems by Vion Dalibray, 1947-1949 / Rudolf Escher

Genre: Vocal music
Subgenre: Voice and piano
Scoring: ten pf

Les chansons de Bilitis : for reciter, two flutes, two harps and celesta, 1901, stage music to accompany the recitation of twelve poems by Pierre Louys / arranged by Rudolf Escher, 1972, Claude Debussy

Genre: Vocal music
Subgenre: Speaking voice and instrument(s)
Scoring: recit 2fl cel 2hp

Le tombeau de Ravel : for flute, oboe, violin, viola, violoncello and harpsichord, 1952 (revised 1959) / Rudolf Escher

Genre: Chamber music
Subgenre: Mixed ensemble (2-12 players)
Scoring: fl ob cemb vl vla vc

latest edition

Sonata for flute and piano : (1979) / Rudolf Escher

Genre: Chamber music
Subgenre: Flute and keyboard instrument
Scoring: fl pf

 

composer

Escher, Rudolf

Nationality: Netherlands
Date of birth: 1912-01-08
Date of death: 1980-03-17
Website: Treasured Composer's Page

Rudolf Escher was a composer who wrote for the ear, rather than to conform to some extra-musical principle. He composed a relatively small oeuvre of orchestral pieces, chamber music and vocal music, and also immersed himself in the musical applications of electronic instruments. On the modest dimensions of Escher’s oeuvre, the musicologist Leo Samama notes: “The precision with which he approached his work – ‘That precision is no coincidence. It is probably somewhat hereditarily ordained, as is my academic interest. It’s in my family. My father was a half-brother of the graphic artist Maurits Escher. My grandfather was a hydraulic engineer, my father a professor of geology and mineralogy’ – often got in the way of impulsive expressive art.” Escher’s music is often described as being indebted to the French tradition because, among other reasons, even before the war the composer had written extensively about French music. But Escher himself objected to being placed in the context of the French tradition, because of superficial characteristics such as parallel chords or a certain arabesque-like quality in his music. “The automatism with which for the past 30 years, just to make certain, the Debussy/Ravel punched tape is fed into the music-review machine whenever a work by Escher is on the programme borders on stupidity, not least of all because Debussy’s and Ravel’s music represent largely different musical worlds.” (Rudolf Escher) Escher believed that music journalism fell short in interpreting contemporary music, particularly on the structural level; the inevitable reduction of his music to the adjective “French” was to his mind symptomatic: “My affinities with Sweelinck, his toccata technique in particular, with Gregorian melismas, Gesualdo, gamelan music, late medieval polyphony, and, not least, with Mahler [...] are no less real than that with certain aspects of Debussy and Ravel.” He found it important that sonorities and structures in music could be comprehended by the ear – one of the reasons he could not give atonal and serial music his undivided endorsement, though he certainly recognized the importance of this development for structural thinking. (Leo Samama: VPRO-gids 1992) He advocated broadening the field of musicological research to include psychophysics and the science of conveying musical information. (Elmer Schönberger: 'De wellustige tandarts en andere componisten', De Bezige Bij p.78-104, 1985)

1912

Rudolf George Escher wordt op 8 januari geboren in Amsterdam als zoon van geoloog Berend George Escher en de Zwitserse Emma Brosy. Zijn vader is een zoon van waterbouwkundige George Arnold Escher en een halfbroer van graficus Maurits Cornelis Escher.

1916 - 1921

Het gezin verhuist naar Batavia, waar Eschers vader werkt als geoloog. Hij is een verdienstelijk pianist en geeft de jonge Escher pianoles. Later vertelt de componist dat zijn kennismaking met de gamelan van belang is geweest voor zijn muzikale ontwikkeling.

1922 - 1928

Het gezin Escher keert vanuit Batavia terug naar Nederland en vestigt zich in Leiden. Hier volgt Rudolf Escher het gymnasium en krijgt hij pianoles van Bé Hartz. Hij componeert enkele werken voor piano en viool.

1929 - 1930

Na vier jaar breekt Escher het gymnasium af omdat hij aan het conservatorium van Keulen wil studeren. Ter voorbereiding daarop begint hij op advies van Peter van Anrooy serieus piano te studeren en volgt daarnaast viool- en harmonielessen.

1931 - 1933

Escher gaat naar het Rotterdams Conservatorium waar hij piano studeert met als bijvak cello. Onder leiding van de Rotterdamse organist J.H. Besselaar jr. bekwaamt hij zich ook in het contrapunt, dat later in zijn componeren een voorname rol zal spelen.

1934 - 1937

Rudolf Escher studeert compositie bij Willem Pijper. In 1935 debuteert Escher als componist met zijn 'Eerste pianosonate'. Hij trouwt met Beatrijs Jongert.

1938

Escher publiceert een geruchtmakend essay, onder de titel 'Toscanini en Debussy, magie der werkelijkheid', waarin hij onder meer pleit voor het belang van "goed luisteren". Het wordt in Rotterdam uitgegeven door D. van Sijn & Zonen. Daarnaast verschijnen enkele van zijn gedichten in het tijdschrift 'Forum'.

1940 - 1945

Bij het bombardement op Rotterdam van 14 mei gaan veel werken uit zijn studietijd verloren. Escher werkt mee aan het ondergrondse blad 'De vrije Katheder'. Over de invloed van zijn oorlogservaringen zegt Escher later: "Mijn werk uit deze periode [heeft] een soort zwaarte gekregen, een verbetenheid hier en daar, die het duidelijk doen beseffen als gegroeid temidden van rampen. Dat is er voor mij persoonlijk juist de ethische betekenis van: dat het constructies zijn van de geest, in een tijd dat 'geest' (als je zoiets nog zo noemen kunt) haast uitsluitend voor volkomen destructieve doeleinden wordt aangewend." Tot Eschers belangrijkste oorlogscomposities behoren het orkestwerk 'Musique pour l'esprit en deuil' (1943), de 'Sonata concertante' (1943) voor cello en piano, 'Arcana Musae Dona' (1944) voor piano en de eerste twee delen van de 'Sonata per violoncello solo'.

1946 - 1955

Na de oorlog vestigt Rudolf Escher zich in Amsterdam. Voor 'Musique pour l'esprit en deuil' (1943) ontvangt hij de Muziekprijs van de Stad Amsterdam. Als vaste medewerker voor muziek en beeldende kunst is hij verbonden aan 'De Groene Amsterdammer' voor de periode van een jaar. Zijn opvolger is vriend en collega-componist Matthijs Vermeulen. Tot 1951 is Escher bestuurslid van de Nederlandse Opera en in 1947 wordt hij benoemd tot bestuurslid van de Stichting Nederlandsche Muziekbelangen. Het thema van oorlog en vrede klinkt ook door in sommige werken die Escher na 1945 componeerde, zoals het orkestwerk 'Hymne du grand Meaulnes' (1951) en 'Le vrai visage de la paix' (1953) voor achtstemmig koor. Musicoloog Leo Samama zegt over 'Songs of Love and Eternity', gecomponeerd in 1955 op gedichten van Emily Dickinson, dat het "tot het beste gerekend [moet] worden dat in ons land op het gebied van de a cappella koormuziek geschreven is."

1959 - 1962

Rudolf Escher werkt in de studio's voor elektronische muziek in Delft en Utrecht. In opdracht van de AVRO Televisie componeert hij elektronische muziek bij het televisiespel 'The long Christmas Dinner' (1960). Hij doceert in 1961 een jaar compositie aan het Amsterdamse conservatorium en hij is bestuurslid van de Nederlandse Vereniging voor hedendaagse Muziek.

1964 - 1975

Escher is als wetenschappelijk hoofdmedewerker verbonden aan het Instituut voor Muziekwetenschap van de Rijksuniversiteit in Utrecht. Hij onderwijst het vak 'Aspecten van de hedendaagse muziek'. In nauwgezet voorbereide colleges voert hij zeer gedetailleerde vorm- en structuuranalyses uit. Het serialisme noemt hij onder meer "een gewelddadige, revolutionaire beweging."

1977 - 1980

Rudolf Escher ontvangt de Johan Wagenaarprijs voor zijn gehele oeuvre. Op 17 maart 1980 overlijdt Escher in De Koog op het waddeneiland Texel aan een ongeneeslijke leverziekte.

1985

De briefwisseling tussen Rudolf Escher en zijn halfoom, graficus M.C. Escher, wordt onder de titel 'Beweging en metamorfosen; een briefwisseling' uitgegeven door Meulenhoff/Landshoff, onder redactie van B. Escher-Jongert. Daarnaast wordt Eschers essay over 'Pelléas et Melisande' opgenomen in de bundel 'Debussy: actueel verleden' onder redactie van D.J. Hamoen en E. Schönberger.